De jongen uit groep 6 fronst als hij de kaartjes schoenen en appel uit de woordenpot haalt. “Wat moet je hier nou mee?” moppert hij.
Ik glimlach. “Het is inderdaad wel een lastige, maar dat is juist leuk. Alles is goed en je bedenkt vast wel wat.”
Er komt nog niets. “Misschien maak je het te moeilijk in je hoofd.” zeg ik.
Hij kijkt nog eens naar de woorden. “Nou… schoenen in de vorm van een appel?” Hij schudt zijn hoofd. “Of appels waar schoenen van zijn gemaakt… nee, dat kan niet.”
Ik moedig hem aan om niet te snel op te geven. Hij denkt dieper na. “Appeltje-eitje… nee, dat is wat anders. Ze zijn allebei rond… nee ook niet echt hè. Wacht! Schoenen kunnen rood zijn en appels ook!”
Ik zie hoe serieus hij bezig is met het zoeken naar een logische link. Het proces is zichtbaar. Ik zie hem hardop denken, hypotheses toetsen, aanpassen, doorgaan.
Dat is precies wat ik zo belangrijk vind bij het begeleiden van leesbegrip. Begrijpt het kind het echt? Dat zie je niet aan het juiste antwoord. Dat zie je aan hoe iemand dénkt. Durft hij verder te denken? Blijft hij puzzelen als het lastig wordt? Kan hij uitleggen waarom hij iets denkt?
“Dus het gaat er niet om dat ik het goede antwoord geef?” vraagt hij. Ik zeg: “Nope. Het gaat er mij om dat je lekker gaat nadenken. En dat je dat zo ook steeds beter bij de tekst in het boek gaat doen.”
