“Wat weet je al over planten?”
“Uhm… niet zoveel. Ja, ze zijn groen en staan in de tuin. En in de natuur.”
“Oké, dan gaan we nu de tekst lezen.”
Oké, dit is wat gechargeerd, maar in grote lijnen ziet ‘voorkennis activeren’ er in de praktijk vaak wel vaak zo uit: een standaardvraag vooraf, het kind geeft een vaag antwoord en we gaan door want het gaat om het lezen van de tekst. Soms zegt een kind wél iets – en dan nog gebeurt er verder weinig mee.
“Iets met planten. Mijn opa had zo’n kasje.”
“Oh ja. Mooi. We gaan nu kijken wat er in de tekst staat over fotosynthese.”
En daarmee is de kans om ergens bij aan te sluiten verdwenen. Terwijl daar juist de mogelijkheid lag om te verbinden: dat kasje van opa, die geur, dat beeld van zonlicht op bladeren – allemaal stukjes “voorkennis” die helpen om een tekst beter te begrijpen en te onthouden.
“Voorkennis activeren” is geen opwarmertje, of iets wat “nou eenmaal moet” maar het leggen van de verbinding tussen het relationele netwerk van een kind: alles wat een kind zou kunnen weten, maar ook wat het misschien heeft ervaren, zou kunnen vinden of voelt over het onderwerp speelt mee. Zonder die verbinding blijven een tekst vaak abstract en veel lastiger om te begrijpen of te leren.
Kinderen leggen dat verband niet altijd uit zichzelf en daarom moet je dit actief stimuleren. Door echt in gesprek te gaan over het onderwerp, wat jij zelf denkt en voelt over het onderwerp én waarom het handig is om dit voor het lezen zelf te doen.
Echt aansluiten bij wat een kind al weet, vraagt tijd om samen te puzzelen:
– Wat weet jij hierover?
– Heb je hier iets van gezien, gehoord, meegemaakt?
– Wat kun je je erbij voorstellen?
Dit is nodig om de inhoud van de tekst te verbinden aan wat er al in het hoofd zit, in het relationele netwerk van het kind. Begrip ontstaat als nieuwe informatie zich vastmaakt aan wat er al is en zo het bestaande netwerk vergroot en verfijnt.