Ze waren al een tijdje stil. Op zolder was het benauwd geworden; het was er warm en het stof prikte in hun neus.
“Laten we even naar buiten gaan,” zei Daan. “Mijn hoofd kookt.”
Niemand protesteerde. Ze vouwden de kaart zorgvuldig op, legden hem terug in de koffer en liepen de trap af. Beneden hoorde je hun ouders nog steeds rommelen met verfblikken en schuurpapier. Buiten was het licht fel na de schemer van de zolder. De tuin rook naar gras en warme aarde.
Ze liepen een stukje het pad af, langs het hek, tot bij het veldje achter de tuin. Daar, tussen het hoge gras, hurkte een jongen. Hij droeg een versleten pet en hield zijn hand vlak boven de grond, alsof hij iets wilde bestuderen zonder het te storen.
“Wat doet hij?” vroeg Daan zachtjes.
“Dat is Rafi,” zei Zoë. “Hij zit bij mij in de klas. Hij weet veel over de natuur en hij wil later bioloog worden.”
Rafi keek even op, glimlachte kort en gebaarde dat ze stil moesten zijn.
“Wat zie je?” vroeg Gwen op gedempte toon.
“Een hooiwagen,” zei Rafi. “Hij lijkt op een spin, maar hij is het niet. Zijn lijf is één rond bolletje, zonder dunne taille. En hij maakt geen web. Dat draadje daar” (hij wees naar een fijn glanzend lijntje tussen twee grassprieten) “is van een echte spin. De hooiwagen gebruikt het alleen om te weten waar hij loopt. Alsof hij de wereld aftast met wat er al is.”
Ze keken zwijgend toe hoe het beestje behoedzaam verder kroop, zijn poten over het dunne draadje balancerend.
“Het is net alsof hij met zijn pootjes de weg voelt,” zei Zoë.
Rafi knikte. “Ja. Hij maakt niks nieuws, maar hij beweegt over wat er al ligt. Alles zit aan elkaar vast, ook al zie je dat niet meteen.”
Gwen keek naar haar schetsboek dat ze nog in haar hand hield. Op de bladzijde stond haar tekening van de kaart, met de trappen, de bruggen en de tandwielen. “Dat is eigenlijk precies wat ik probeerde te tekenen,” zei ze zacht tegen Zoë, die naast haar stond. “Alles raakt elkaar.”
Zoë knikte. “Net als dat draadje,” zei ze.
Mick keek naar haar blad, toen naar het beestje en weer terug. “Misschien,” zei hij, “moeten wij ook zo kijken. Niet naar losse stukjes, maar naar hoe het aan elkaar verbonden is.”
De wind streek door het gras en even bewoog alles tegelijk: de stengels, het draad, de poten van de hooiwagen.
Rafi stond op en keek hen aan. “Als je goed kijkt, zie je dat alles iets met elkaar doet,” zei hij.
De vier knikten, maar niemand wist goed wat ze moesten zeggen. Ze liepen langzaam een stukje terug over het pad, maar ineens bleef Zoë staan.
“Hij zag meer dan wij,” zei ze.
“Ja,” zei Mick. “Hij keek gewoon anders.”
Gwen draaide zich naar de anderen en zei: “Hij is te vertrouwen.”
Daan en Mick knikten. Zoë keek hen aan en begreep wat ze moest doen. Ze liep een klein stukje terug en gebaarde naar Rafi dat hij mee mocht komen.

