Nog voor ze de achterdeur bereikten, begon het te gieten. De lucht trok dicht en de regen kwam in lange strepen naar beneden. Ze renden het tuinpad af, hun shirts half over hun hoofd, het gras opspattend tot aan hun knieën. Tegen de tijd dat ze binnen waren, stonden ze hijgend in de gang, druipend van het water.
“Dat was dus jouw idee van frisse lucht,” zei Mick, terwijl hij het water uit zijn krullen schudde.
Zoë lachte. “Het werkte wel. Mijn hoofd is weer helder.”
Ze liepen op hun sokken de trap op, hun natte afdrukken bleven achter op de treden. Op zolder hing nog steeds de geur van oud papier, maar de lucht was koeler geworden. De regen was opgehouden en alleen het zachte tikken van water dat van het dakraam in de goot drupte, klonk nog na. Een licht zonnetje scheen door het dakraam naar binnen.
De kaart lag nog open naast de koffer. Eerst leek het gewoon een papier met lijnen, bruggen, trappen en schaduwen. Maar toen Rafi dichterbij kwam, bleef hij staan. Hij bewoog zijn hoofd iets opzij, alsof hij probeerde te zien hoe het licht precies over het papier gleed.
“Wacht,” zei hij. “Til hem eens een beetje op.”
Mick keek verbaasd, maar deed wat hij zei. Hij hield de kaart schuin omhoog, in het licht van het dakraam. En toen zagen ze het: onder het oppervlak van het papier liep een netwerk van flinterdunne lijnen, haast onzichtbaar zolang het plat op de grond lag. Pas nu, tegen het licht, werden ze zichtbaar: kronkelende banen als de nerven van een blad, die van de trappen naar de bruggen liepen, van de tunnels naar de rand van het brein. Sommige eindigden in cirkels, andere verdwenen in het midden, alsof ze verdergingen onder het papier.
Gwen keek verbaasd. “Dat was er net nog niet!”
“Echt wel,” zei Rafi. “Alleen zag je het niet, want je moest het eerst tegen het licht houden.”
Hij pakte de kaart uit de handen van Mick. “Alles is met elkaar verbonden,” zei hij. “Alleen zie je dat pas als er licht doorheen valt.”
Ze stonden even zwijgend om hem heen. Rafi draaide de kaart langzaam om en met elke beweging veranderde het patroon van lijnen. Soms leek het alsof ze naar elkaar toe trokken, soms alsof ze zich juist losmaakten.
“Zie je dat?” zei hij. “Het lijkt alsof de lijnen bewegen, maar alleen als je de kaart beweegt. Zoals een web in de wind.”
Ze zwegen alle vier. Een wolk gleed voor de zon en de lijnen doofden weer uit. Wat ze net nog goed konden zien, was weer verdwenen en de kaart vervaagde tot gewone tekening.

