De jongen uit groep 6 pakt uit de woordenpot de kaartjes banaan en raceauto. “Oh, die weet ik!” roept hij meteen. “In Mario Kart kun je uitglijden over een banaan, ook als je in een raceauto zit!”
Ik moet lachen. “Ja, die is leuk! Kun je er nog meer bedenken?”
Hij denkt even na. “Uhm… misschien een raceauto die op bananen rijdt in plaats van op wielen? Of… een auto die bananen rondbrengt naar supermarkten?”
We bouwen het samen uit. Ik help hem om zijn eerste idee even vast te houden, zodat hij ruimte krijgt om door te denken. Niet meteen het eerste antwoord pakken en dan stoppen, maar blijven puzzelen.
Daarna leg ik uit waarom we dit doen. Begrijpen wat je leest vraagt van je brein dat het informatie even vasthoudt. Dat je stukjes bij elkaar houdt in je hoofd om te kunnen combineren, om verbanden te zien. Maar als je werkgeheugen snel volloopt, haak je af — net zoals sommige kinderen na een paar zinnen in een tekst de draad kwijtraken.
Door dit soort oefeningen trainen we dus niet alleen het denken, maar ook het vermogen om ideeën vast te houden en er iets mee te doen. Precies wat nodig is bij leesbegrip.