📖 Onderbouwd
LeesInzicht is onder meer gebouwd op inzichten uit een enorme hoeveelheid wetenschappelijke literatuur die ik met name tijdens de coronatijd las. Heel regelmatig lees ik een artikel opnieuw en schrijf ik erover, om remedial teachers, logopedisten, leesspecialisten, leraren en leerkrachten te helpen de vertaalslag te maken naar de praktijk.
In dit geval is het een artikel die gaat over relationeel, afgeleid denken, een belangrijk onderdeel van het cognitieve fundament dat nodig is voor leesbegrip: Teaching Derived Relational Responding to Young Children van Barnes-Holmes, Barnes-Holmes en McHugh (2004).
Kinderen die moeite hebben met taal, lezen of leren, hebben vaak meer nodig dan extra uitleg of woordenschat. Ze missen iets diepers: het vermogen om betekenis op te bouwen vanuit verbanden. In de dagelijkse praktijk zien we kinderen die losse woorden wel kennen, maar de bedoeling van een zin of een stukje tekst niet begrijpen. Kinderen die niet doorhebben dat een tegenstelling bedoeld is, of niet merken dat een tekst iets vergelijkt. Juist dat soort relationele denkvaardigheden blijken essentieel te zijn voor taal- en begripsontwikkeling — en veel kinderen ontwikkelen ze niet vanzelf.
In dit artikel laat ik zien welke verbanden de kern vormen van betekenis geven, waarom veel kinderen hiermee worstelen, en hoe je daar als remedial teacher of logopedist doelgericht en concreet aan kunt werken.
Wat bedoelen we met ‘verbanden’?
Verbanden zijn denkstructuren die kinderen nodig hebben om te begrijpen hoe woorden, zinnen en begrippen zich tot elkaar verhouden. In mijn boek LeesInzicht – Van woorden naar wereld in het brein leg je uit dat betekenis niet ligt in losse woorden, maar in het relationele netwerk waarin die woorden functioneren. Dit sluit aan bij de Relational Frame Theory (RFT)*, die beschrijft hoe kinderen betekenis leren toekennen door relaties te leggen — en hoe die relaties zich in de ontwikkeling uitbreiden en verfijnen.
De volgende relationele structuren zijn volgens RFT fundamenteel:
Overeenkomsten, gelijkheid: iets is hetzelfde als iets anders (“een beer is een beer”)
Verschil / tegenstelling: het ene is niet hetzelfde als het andere (“warm tegenover koud”)
Vergelijking: meer dan, minder dan, sneller dan, enzovoort
Hiërarchie / classificatie: iets hoort bij iets groters (“een beer is een zoogdier”)
Oorzaak-gevolg: als dit, dan dat
Chronologie: eerst, daarna, uiteindelijk
Perspectief: ik–jij, hier–daar, nu–toen
Dit zijn manieren van denken die kinderen moeten opbouwen, herkennen, uitbreiden en flexibel kunnen toepassen.
Wat zie je bij kinderen die hier moeite mee hebben?
Kinderen die deze relationele structuren niet goed beheersen:
plakken betekenissen te letterlijk vast aan één vorm (een ‘beer’ is dan alleen een bepaalde knuffel, niet het dier of een plaatje)
raken in de war als een woord in een andere context iets anders betekent
kunnen abstracte vergelijkingen of tegenstellingen in teksten niet volgen
lezen oppervlakkig: ze zien losse zinnen, maar bouwen geen netwerk op
blijven hangen in letterlijk herhalen zonder inzicht
kunnen zich moeilijk inleven in perspectieven of tijdsprongen in een verhaal
Je merkt het in gesprekken: ze geven korte, onzekere antwoorden, hebben moeite met uitleg geven, of kijken je vragend aan als je vraagt wat ze denken dat iets betekent. Vaak hebben ze wel ‘taal’, maar weinig grip op hoe die taal functioneert in relatie tot andere taal.
Wat zegt het onderzoek?
In het artikel van Barnes-Holmes et al. (2004)** over dit onderwerp worden een aantal belangrijke inzichten gedeeld die je als specialist direct kunt gebruiken:
Kinderen leren niet vanzelf abstracte relaties. Zelfs eenvoudige relaties als “meer dan” of “tegenovergesteld aan” moeten via veel verschillende voorbeelden worden opgebouwd.
Multiple exemplar training werkt. Kinderen moeten één soort relatie in allerlei variaties tegenkomen voordat ze die flexibel kunnen gebruiken.
Je moet beginnen bij overeenkomsten/gelijkheid. Pas als kinderen begrijpen dat een woord ergens voor staat (ook al lijkt het er niet op), kun je verder bouwen met complexere relaties.
Je kunt ook perspectief, oorzaak-gevolg of oppositie trainen. En dat is niet alleen zinvol voor kinderen met een taalachterstand, maar ook bij autisme of zwakke Theory of Mind (moeite met perspectief, je verplaatsen in een ander).
Metacognitie speelt een sleutelrol. Kinderen die leren nadenken over hoe ze iets weten of afleiden, bouwen steviger aan hun netwerk van betekenis.
Hoe vertaal je dit naar de praktijk?
Hieronder een aantal concrete werkvormen, gebaseerd op jouw visie en de principes uit het artikel:
1. Gebruik veel verschillende voorbeelden van dezelfde relatie
Als er een verband in de tekst staat, dan bespreek je die natuurlijk. Door samen nog meer voorbeelden te zoeken van precies datzelfde soort verband, help je het kind om te begrijpen wat die relatie eigenlijk is. Niet alleen in de tekst, maar ook daarbuiten. Je maakt het abstracte patroon herkenbaar en betekenisvol.
Bijvoorbeeld:
De tekst zegt: “Een beer is groter dan een vos.”
Je vraagt: “Waar zie jij nog iets dat groter is dan iets anders?”
Het kind zegt: “De boom is groter dan het huis op het plaatje.”
Jij vult aan: “En een olifant is groter dan een zebra.”
2. Bespreek de verbanden metacognitief
Bespreek ook altijd waarom het belangrijk is om bezig te zijn met verbanden. Wat heeft het kind eraan? En wat wil je nu precies dat hij doet tijdens het lezen (bij alle vakken)?
3. Vergelijk expliciet en laat het kind ordenen
Neem bijvoorbeeld bij een jonger kind een dier en laat een kind daarover lezen. Neem dan een ander dier en zoek samen eerst de overeenkomsten en dan de verschillen. Geef dit duidelijk weer in een schema.
Bij oudere kinderen kun je dit bijvoorbeeld doen bij paragrafen binnen een hoofdstuk van aardrijkskunde of wiskunde of met de paragrafen in een leestekst.
4. Help het kind bredere verbanden leggen voor transfer
Bespreek steeds de verbanden tussen verschillende vakken en situaties. Leg ze niet alleen zelf uit, maar zorg hier voor scaffolding: laat het kind het steeds een klein beetje meer zelf bedenken en uitleggen.
Waarom moet jij dit weten als specialist?
Als jij een kind begeleidt in taal of lezen, is het niet genoeg om woordbetekenissen aan te leren of regels uit te leggen. Je moet weten hoe betekenis ontstaat. En die ontstaat in de relaties tussen woorden, begrippen, zinnen en situaties. Als je begrijpt dat dit is waar je aan bouwt, herken je ook beter waar het misgaat. Je leert signalen zien die niet meteen uit een toets komen. En je kunt begeleiding bieden die een kind echt verder helpt in denken, taal en begrip.
“Identifying the core relational units involved in these cognitive skills, and targeting their fluid and flexible development with appropriate training, will lead to significant improvements in the methods used in many educational settings.” Of in het Nederlands:
“Als je de kern van deze cognitieve vaardigheden terugbrengt tot relationele bouwstenen, en je traint die gericht en flexibel, dan kan dat het onderwijs echt verbeteren.”
* Wat is Relational Frame Theory (RFT)?
Relational Frame Theory (RFT) is een leertheorie die beschrijft hoe mensen betekenis geven aan de wereld door relaties te leggen tussen woorden, ervaringen en gebeurtenissen.
Volgens RFT leren we niet door losse feiten op te slaan, maar door verbindingen te maken: tussen “woord en ding”, tussen “meer en minder”, tussen “ik en jij”, tussen “toen en nu”.
Kinderen bouwen op die manier een netwerk van relaties op. Vanuit dat netwerk kunnen ze in nieuwe situaties opnieuw betekenis afleiden, ook als iets net anders wordt gezegd of eruitziet. Dat is precies wat nodig is voor taalbegrip, lezen, redeneren en inleven.
RFT helpt ons begrijpen waarom sommige kinderen hierin vastlopen — en hoe je daar gericht aan kunt werken.
**📄 Het genoemde artikel vind je op ResearchGate: https://psycnet.apa.org/fulltext/2014-51987-002.pdf